U bent hier

Jaaroverzicht Rijn en Maas 2016

Wat opviel in 2016

Wat het weer en de waterstanden betreft was het meest opvallend in 2016 het grote verschil tussen de eerste helft, met vaak veel neerslag en hoger dan gemiddelde waterstanden en afvoeren, en de tweede helft met langdurige droge perioden en juist lage waterstanden en afvoeren. Zo voerde de Rijn in de eerste 6 maanden gemiddeld 500 m3/s meer af dan normaal (ca 3000 ipv 2500) en in de tweede helft bijna 400 minder (1550 ipv  1950). Ondanks de droge laatste maanden, kwam de gemiddelde Rijnafvoer toch net iets boven het langjarig gemiddelde uit (2295 m3/s in 2016 tegenover 2220 als langjarig gemiddelde). Bij de Maas waren de verschillen tussen de beide helften van het jaar relatief nog wat groter: in de eerste helft van het jaar stroomde gemiddeld 435 m3/s bij Borgharen langs, in de tweede helft slechts 62 m3/s terwijl resp 315 en 170 de langjarige gemiddelden zijn. Over het hele jaar gezien, kwam de Maasafvoer ook net iets boven het langjarig gemiddelde uit (245 m3/s in 2016 tegenover 232 langjarig gemiddeld). 

Als we de afvoergrafieken van 2016 bekijken (bovenste figuur is de Rijn, de onderste de Maas) dan is de tweedeling ook goed te zien. Tot en met juli was de afvoer (blauwe lijn) vaak hoger dan gemiddeld (groene lijn), vanaf augustus dook zij onder het gemiddelde. Als we inzoomen op de verschillende perioden van het afgelopen jaar dan valt het volgende op.

Januari - februari

December 2014 was een relatief droge maand en januari begon daardoor ook met lage waterstanden. Al snel veranderde dat en de rest van de winter zou juist nat verlopen. Dat leverde een viertal kleinere hoogwatergolven op. De neerslag viel verspreid over de maand en na een paar dagen met veel neerslag volgde steeds weer een periode met wat minder, daarom steeg de afvoer nooit tot grote hoogte. De Rijn kwam nog wel aan een niveau dat lagere delen van de uiterwaarden (buiten de zomerkaden) overstroomden, maar bij de Maas bleven de weerden deze winter grotendeels droog.

De hoogste Rijnafvoer van 2016 bedroeg 5250 m3/s en werd bereikt op 13 februari. Het was de hoogste afvoer in 2,5 jaar. Extreem was het zeker niet, gemiddeld bedraagt de jaarlijkse topafvoer 6570 m3/s, dus daar bleef dit jaar ruim onder. In de grafiek hiernaast is met de rode lijn de hoogste stand op een bepaalde datum weergegeven; 2016 bleef daar steeds ver onder. De Maas bereikte ook in februari haar hoogste afvoer, op 10 februari bedroeg de afvoer 1205 m3/s. Ook deze topafvoer lag onder het langjarig gemiddelde van 1450 m3/s.

Het is opvallend dat al ruim 10 jaar er maar weinig grote hoogwatergolven zijn opgetreden in de Rijn en de Maas. Gemiddeld komt de Rijnafvoer zo eens in de 2 jaar boven de 7000 m3/s; het is de afvoer waarbij de zomerkades overstromen en de uiterwaarden volstromen. Sinds 2003 is dit echter pas éénmaal gebeurd, in 2011 (zie 3e grafiek hiernaast). Bij de Maas overstromen de weerden bij een afvoer van 1600 m3/s (zie 4e grafiek) en dat is ook sinds 2003 alleen in 2010 (heel kort) en 2011 gebeurd.

Door deze lange reeks van jaren zonder groot hoogwater, is bij de Rijn het effect dat de grote hoogwaters in 93 en 95 hadden op de trendlijn van de hoogste jaarafvoer weer vrijwel weggepoetst. Mede door deze periode in de negentiger jaren met veel hoogwaters (er waren ook nog een flink aantal iets minder extreme) groeide het besef dat de Rijnafvoeren alleen maar hoger zouden worden in de toekomst. Over de 95 jaar bekeken van 1901 t/m 1995 was de trend duidelijk stijgend en als dat zo door zou gaan, was er de vrees dat de hoogwaterbescherming in gevaar zou komen.

Nu bijna 20 jaar later blijkt echter dat deze trend zich (nog) niet heeft doorgezet. Als we nu vanaf 2016 terugrekenend ook de trend over de afgelopen 95 jaar zouden bepalen (dus van 1922 t/m 2016) dan is de trend van de hoogwaterstanden in de Rijn zelfs licht negatief. Dat het klimaat verandert staat wel vast, maar dat heeft (voorlopig althans) nog geen effect gehad op de hoogwaterstanden in onze grote rivieren. De frequentie waarmee situaties met hoge afvoeren voorkomen, is in ieder geval niet toegenomen, eerder zelfs afgenomen.

Ook de minder grote hoogwatergolven (tussen 5000 en 7000 m3/s) komen niet vaker voor dan vroeger, de Rijn houdt zich dus vrij rustig en voert het water meer gelijkmatig af, zonder uitschieters naar boven toe. Hoe dit in de toekomst door zal zetten, is niet te zeggen; voor een goed beeld van de trends in rivierafvoeren moet over langere perioden (langer dan 20 jaar) gekeken worden en de periode sinds 1995 is te kort om iets met zekerheid over te kunnen zeggen. Maar van een zich doorzettende trend van steeds verder toenemende afvoeren sinds 1995 is in ieder geval geen sprake.

 

Juni 2016

Tussen maart en april daalden de rivierafvoeren langzaam en schommelden rond het langjarig gemiddelde. Er waren een paar kleine piekjes, maar het water bleef binnen het zomerbed. Vanaf eind mei veranderde dat plotseling als gevolg van een bijzondere weersituatie die bijna 1 maand aanhield. Kleine lage drukgebieden cirkelden wekenlang rond boven Midden Europa en zorgden daar voor zeer extreme buien. Meestal zijn losse buien zo lokaal dat ze nog wel de waterstand in beekjes beïnvloeden, maar niet in de grote rivieren.

De omvang van de buien en de intensiteit was echter zo groot dat ook de Rijn en de Maas er flink door stegen. Rijn en Maas voerden over de hele maand juni gerekend meer water af dan zij ooit in deze maand hadden afgevoerd en de Maas bereikte meer dan 2 weken lang de hoogste dagstand ooit (dit is de periode in de tweede grafiek hiernaast dat de blauwe lijn samenvalt met de rode lijn). De Rijn bleef steeds net onder de hoogste dagstanden voor juni. De standen waren vooral bijzonder voor het zomerhalfjaar en in de winter zouden ze niet opgevallen zijn. De lagere delen van de uiterwaarden stonden in juni meerdere weken onder water, waardoor het gras er verrotte en veel vogels hun nest zagen verdrinken.

Nederland lag op de grens van het gebied met extreme buien. Het zuidoosten van het land kreeg de volle laag, terwijl midden en noord Nederland er relatief weinig van meekregen. Het meest extreem was de situatie in de omgeving van Venray, waar tussen 30 mei en 25 juni ruim 30 cm regen viel, dat is 40% van wat in een heel jaar valt en het meeste dat ooit in 1 maand in Nederland ergens was gevallen. Door de vele buien traden de beken in deze regio meerdere keren tot buiten de oevers, waardoor de dalvlakten naast de beek overstroomden en (als het geen natuurgebieden waren) de gewassen die er groeiden schade opliepen.

Opvallend was ook dat het grondwater er op veel plaatsen tot aan het maaiveld steeg. Als dat al wel eens gebeurd, dan gebeurt dit alleen in de winter, maar dit jaar stond het grondwater in juni op veel plaatsen hoger dan normaal in januari. In de 5e grafiek hiernaast is van een grondwatermeetpunt nabij Venray het verloop aangegeven. Door de natte januari en februari was het pei lal erg hoog, maar voordat het goed en wel gedaald was in mei, kwam de extreme neerslag van juni en steeg het peil nog verder dan in de winter. Als er geen neerslag was gevallen, zou het peil volgens de rode stippellijn zijn gezakt, net als in voorgaande jaren.

De stand van het grondwater op een bepaalde plaats wordt bepaald door de snelheid waarmee het water ondergronds wegstroomt (grondwater stroomt heel langzaam van hoog naar laag) en de verdamping vanaf het oppervlak (bv door planten). Maar in juni was de aanvoer door neerslag veel groter dan de ondergrondse afvoer en de verdamping, waardoor de stand sterk steeg. 30 cm neerslag staat namelijk gelijk aan een grondwaterstandstijging van 2 tot 3 meter en daar kon de afvoer (niet meer dan enkele cm’s per dag) niet tegenop. Het gevolg was op veel plaatsen grote plassen aan het maaiveld en verdrinkende gewassen.  Het duurde tot in oktober voordat de grondwaterstanden weer op een normaal niveau waren aangekomen en dan was dat nog te danken aan het droge najaar, want anders zouden ze nu nog hoog hebben gestaan.

 

Najaar 2016

Na de extreme nattigheid van juni werd het vanaf juli juist aan de droge kant en konden de waterstanden in de beken en rivieren voor het eerst dit jaar flink gaan dalen. Rond half augustus zakte de waterstand onder het langjarig gemiddelde, om er de rest van het jaar niet meer boven te komen.

De maanden september, oktober en december verliepen veel droger dan normaal, vooral in Midden Europa. De Atlantische Oceaan, gewoonlijk de plek waar onze regengebieden worden gecreëerd, hield zich erg rustig en boven Europa ontstonden steeds weer sterke hoge drukgebieden, die de neerslag op afstand hielden. November was wel nat, maar alleen in Nederland, niet verder stroomopwaarts langs Rijn en Maas. Slechts een paar regengebieden wisten in november tot Zuid Duitsland en Zwitserland door te dringen.

De waterstanden in de Rijn en de Maas bleven daarom de hele rest van het jaar onder het gemiddelde en lieten aan het eind van het jaar ook geen stijging zien. Het is niet ongewoon dat de waterstand tot in november laag is, maar meestal slaat dat om als de verdamping in het najaar door de lagere zonnestand en de verminderde groei van planten sterk afneemt. Dit jaar viel er in het najaar echter zo weinig neerslag dat er geen sprake was van oplevende waterstanden.

De Rijn valt in dit soort droge perioden terug op zijn basisafvoer. Dit is water dat vanuit het grondwater en de meren in Zwitserland nageleverd wordt, aangevuld met het water van de huishoudens (er wonen 60 miljoen mensen in het stroomgebied). Samen zorgt het ervoor dat de Rijn zelden onder de 1000 m3/s zakt. Dit najaar gebeurde dat op 6 dagen en de laagste afvoer bedroeg 963 m3/s op 16 oktober.

Het langjarig gemiddelde van het aantal dagen met een Rijnafvoer onder de 1000 m3/s bedraagt voor Lobith 17. Ondanks de droge tweede helft van het jaar kwam dit jaar daar, met 6 dagen, dus niet aan.  De verwachting is dat agv klimaatverandering de zomers droger worden, de gletsjers smelten en de afvoer van de Rijn vaker extreem laag zal zijn. Maar net als bij de hoge afvoeren is van een toename van de extreem lage afvoeren nog geen sprake. Over de laatste 30 jaar bekeken bedroeg het aantal dagen met een afvoer onder de 1000 m3/s maar 8, terwijl het langjarig gemiddelde (gemeten vanaf 1901) 17 is. Dit lage aantal van de laatste 30 jaar wordt vooral veroorzaakt doordat jaren met een zeer hoog aantal dagen met een extreem lage afvoer tegenwoordig niet meer voorkomen. 1972 is het laatste jaar met 100 of meer dagen dat de afvoer onder de 1000 m3/s kwam. Voor die tijd kwam dat vaker voor; 1921 had er zelfs meer dan 200 (zie voorlaatste grafiek).

Dat het aantal dagen met lage afvoeren niet toeneemt is des te opvallender omdat de gemiddelde jaarafvoer van de Rijn de laatste tijd wel wat af is genomen. De Rijn voert dus over het hele jaar bezien wat minder water af, maar de kans op extreem lage afvoeren is niet toegenomen. Een mogelijke verklaring is dat er wel minder neerslag valt in het stroomgebied, maar dat de droge perioden tegenwoordig minder lang duren. Het is wisselvalliger geworden en een lange droogte wordt vaker onderbroken door een periode met neerslag.

Dit komend jaar zou daarop trouwens wel eens de uitzondering kunnen worden. Als gevolg van de continue aanwezigheid van hoge drukgebieden boven midden Europa is er zo weinig neerslag gevallen dat de grondwaterbuffers en de sneeuwvoorraad erg klein is voor de tijd van het jaar. Dat maakt de kans op langdurig lage afvoeren in de komende zomer een stuk groter; of het weer moet zich wederom van een wisselvallige kant laten zien en de komende maanden flink wat regen en sneeuw gaan aanvoeren. Aan 2016 hebben we gezien dat het snel om kan slaan.

De Maas bereikte dit najaar niet echt een laagste punt. Vanaf september schommelde de afvoer 4 maanden lang tussen de 15 en 65 m3/s. Net als bij de Rijn vielen rond 15 oktober de dagen met gemiddelde de laagste afvoer. Daarna nam het gemiddelde weer iets toe.

Anders dan bij de Rijn neemt bij de Maas het aantal dagen met een lage afvoer de laatste decennia wel toe. Zowel dagen met een zeer lage afvoer (<30 m3/s) als een lage afvoer (<50 m3/s) komen vaker voor. In de laatste 30 jaar was dit aantal respectievelijk 12 en 14 dagen meer dan gemiddeld over de hele meetreeks. Deze meetreeks loopt vanaf 1940 en is dus flink korter dan die van de Rijn. Maar als we bij de Rijn naar de periode vanaf 1940 kijken dan verandert dat het beeld niet, dat het aantal dagen met zeer lage afvoer bij de Rijn afneemt; tegengesteld dus aan de Maas waar het aantal juist toeneemt.

Een verklaring voor dit verschil kan zijn dat de Maas eerder de gevolgen ondervindt van een droge periode. De Maas heeft een kleiner stroomgebied, waardoor de regionale verschillen minder groot zijn, maar belangrijker nog de Maas heeft geen hooggebergte dat in het begin van de zomer nog lang smeltwater nalevert vanuit de sneeuw die in de winter is gevallen en ook heeft de Maas geen grote meren, die als enorm buffervat fungeren. Zo zakt de Maas al na een kortere periode van droogte naar een lage afvoer en heeft zij er minder voordeel van dat heel lange droge periodes minder vaak voorkomen.